-
1 défaut
défaut [deefoo]〈m.〉1 gebrek ⇒ tekort, ontoereikendheid2 gebrek ⇒ fout, onvolkomenheid, zwakke plek3 zwakheid ⇒ fout, verkeerdheid, verzuim, nalatigheid♦voorbeelden:défaut d'organisation • gebrekkige organisatiedéfaut de vitamines • vitaminegebrekfaire défaut • ontbrekenà défaut de • bij gebrek aanpécher par défaut • al te weinig doendéfaut de fabrication • fabricagefoutdéfaut de prononciation • spraakgebreksans défauts • vlekkeloos→ excèsc'est là son moindre défaut • dat is zijn grootste gebrek nog nietêtre en défaut • in gebreke blijven(sur)prendre qn. en défaut • iemand op een tekortkoming betrappenfaire défaut • niet verschijnen, verstek laten gaanm1) gebrek, tekort2) fout, tekortkoming3) verzuim, nalatigheid4) verstek [juridisch] -
2 pécher par défaut
pécher par défaut -
3 peu
peu [peu]〈bijwoord; ook m.〉1 weinig ⇒ niet erg, niet veel, bijna niet, (een) beetje♦voorbeelden:un (tout) petit peu • een (heel) klein beetje; enigszins〈 formeel〉 quelque peu • enigszins, ietsjec'est peu • het stelt niet veel voorpeu s'en plaignent • weinigen klagen eroverpas peu • heel watpeu ou prou • min of meer, enigszinsni peu ni prou • in 't geheel niet(un) tant soit peu • enigszinspeu à peu • langzamerhandà peu (de chose) près • bijna, ongeveeril est de peu mon aîné • hij is iets ouder dan ikil s'en faut de peu • het scheelt maar weinigéviter de peu • op een haar na kunnen vermijdenpeu de (temps) • weinig (tijd)pour un peu … • het scheelde maar weinig of …le peu (que) • het beetje, het weinige (dat)si peu que ce soit • (ook) al is het nog zo weinig¶ je vous demande un peu! • nou vraag ik je!il y a peu • kortgeledenavant peu, dans peu, d' ici peu, sous peu • binnenkort, weldra, spoedigdepuis peu • sinds kortviens voir un peu • kom 's kijkenun peu! 〈 informeel〉, un peu, mon neveu! • nou reken maar!c'est un peu fort! • dat is wel erg sterk!m, adv(de) weinig, een beetje -
4 couvrir
couvrir [koevrier]3 beschermen ⇒ beschutten, rugdekking geven, dekken4 verbergen ⇒ verhullen, bemantelen, vergoelijken♦voorbeelden:couvrir un enfant chaudement • een kind warm aankleden, goed inpakkencouvrir un livre • een boek kaftencouvrir une table d' une nappe • een tafellaken op tafel leggenla foule couvre la place • het plein staat vol met mensenles feuilles couvrent le sol • de grond is bezaaid met bladerencouvrir qn. de huées • iemand uitjouwencouvert de taches • onder de vlekken5 les applaudissements ont couvert la fin de son discours • zijn laatste woorden gingen in het applaus verlorenêtre couvert par une assurance • verzekerd zijn, gedekt zijncouvrir par chèque • per cheque betalen→ jeul'émetteur couvre cette région • de zender kan in dit gebied ontvangen worden♦voorbeelden:se couvrir de gloire • zich met roem overladen1. v1) (af-, be-, over-, toe)dekken2) kleden3) kaften [boek]5) beschermen6) verbergen, verhullen7) overstemmen, overschreeuwen8) dekken [kosten, risico's]9) omvatten11) afleggen [afstand]12) uitvoerig berichten (over), verslaan13) dekken [dieren]2. se couvrirv4) betrekken [lucht] -
5 crâne
crâne1 [kraan]〈m.〉1 schedel♦voorbeelden:2 avoir le crâne étroit • weinig hersens, verstand hebbenbourrer le crâne de qn. • iemand bewerken, aan iemand zijn mening opdringense mettre qc. dans le crâne • zich iets inprenten————————crâne2 [kraan]1 kranig ⇒ flink, kordaat♦voorbeelden:m1) schedel2) hoofd, verstand, geheugen -
6 dire
dire1 [dier]〈m.〉♦voorbeelden:au(x) dire(s) de, selon le(s) dire(s) de • volgens————————dire2 [dier]4 opzeggen ⇒ voordragen, voorlezen♦voorbeelden:que veut dire cette phrase? • wat betekent deze zin?vouloir dire • bedoelenceci dit • na dit te hebben gezegden dire de belles • gekke dingen zeggenson visage me dit qc. • zijn gezicht komt me bekend vooron dit que • het gerucht doet de ronde datc'est moi qui vous le dis • dat verzeker ik uà qui le dites vous? • zeg dat wel!ne rien dire qui vaille • niets goeds voorspellenrien à dire, il n'y a pas à dire • daar valt niets tegen in te brengenc'est tout dire • daarmee is alles gezegdpour tout dire • in één woordtu l'as dit! • gelijk heb je!pour ainsi dire, autant dire • als het wareaussitôt dit que fait, aussitôt dit, aussitôt fait • zo gezegd zo gedaanvous avez beau dire • al je argumenten ten spijtc'est beaucoup dire • dat is overdrevenil ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar het isje vous l'avais bien dit • ik had je gewaarschuwdc'est bientôt, vite dit • dat is gemakkelijk gezegddites donc • zeg(cela) soit dit en passant • dit terzijdecela en dit long • dat zegt genoegpour mieux dire • beter nogdire pis que pendre de qn. • erg kwaad spreken over iemandproprement dit • eigenlijkvous m'en direz tant! • zit dat zó!, u kunt me nog meer vertellen!à vrai dire • eigenlijksoit dit entre nous • onder ons gezegdsans mot dire • in stiltecela va sans dire • dat spreekt vanzelfil ne sera pas dit que • ik zal niet dulden datc'est dire si • je ziet hoe(zeer)qui l'eût dit? • wie had dat gedacht?et dire que • en dan te bedenken daton dirait que • het lijkt wel of4 dire la messe • de mis zeggen, lezen1 bij, tot zichzelf zeggen, denken♦voorbeelden:1. mbewering, oordeel2. v1) zeggen2) bevelen3) besluiten4) denken, menen5) voordragen6) weergeven3. se direv1) bij/tot zichzelf zeggen3) zich noemen -
7 minimum
minimum [mieniemom],minima [mieniemaa]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 minimum ⇒ kleinste waarde, geringste hoeveelheid♦voorbeelden:faire le minimum de dépenses • zo weinig mogelijk uitgaven doenminimum vital • bestaansminimumau minimum • op zijn minst1. mminimum, geringste hoeveelheid2. minimum/-maadj -
8 faire le minimum de dépenses
faire le minimum de dépensesDictionnaire français-néerlandais > faire le minimum de dépenses
-
9 guère
guère [ger]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:il n'y a guère que toi qui puisses faire cela • alleen jij kan dat doen〈 in antwoord〉 guère! • nauwelijks! -
10 se soucier peu de
-
11 soucier
soucier (se) (de) [soesjee]〈 werkwoord〉1 zorgen maken (over) ⇒ zich bezorgd, ongerust maken (over), zich bekommeren (om)♦voorbeelden: -
12 soucieux
-
13 être peu soucieux
être peu soucieux (que)weinig kunnen schelen (dat), geen moeite doen (om)
См. также в других словарях:
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Versprechen (Verb.) — 1. Auf blosses Versprechen ist wenig zu rech(n)en. 2. Die am meisten versprechen, haben (pflegen) am wenigsten (zu halten). Frz.: Grand prometteur, petit donneur. (Prov. dan., 394.) Holl.: Groote belovers, slechte betalers. (Harrebomée, I, 46.)… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Abe Lenstra — (1955) Abe Lenstra ([ ɑ:bə lɛnstɾa], * 27. November 1920 in Heerenveen; † 2. September 1985 ebenda) war ein niederländischer Fußballspieler. Er spielte seit de … Deutsch Wikipedia
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Unternehmen — 1. Beim Unternehmen Vorsicht, beim Reden Wahrheit und im Handeln (Betragen) gute Sitten, so ist man wohl gelitten. Holl.: Een klein onderwind, en dat voordachtig, luttel woorden, en die waarachtig, goede manieren in doen en laten doen menigeen… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Duit — The duit was a Dutch coin worth 2 penning, with 4 duit equal to one stuiver and 80 duit equal to one gulden. It was once used in the Americas while under Dutch rule. The name of the coin was preserved for a long time in the fourduitcoin (or plak) … Wikipedia
Floradorp — (Floradorf) ist ein Stadtteil in Amsterdam Noord. Nach Angaben der Polizei Amsterdam−Amstelland hatte das Viertel Anfang 2011 rund 5500 Einwohner.[1] Inhaltsverzeichnis 1 Geschichte 1.1 Floradorp/Bloemenbuurt 2 … Deutsch Wikipedia